Hoe vind ik het naamwoordelijk gezegde?
Als je een zin gaat ontleden,
kijk je eerst of er een werkwoordelijk gezegde in
voorkomt.
Zo'n gezegde heeft als kenmerk, dat het
een zelfstandig werkwoord
moet bevatten.
Een zelfstandig werkwoord heeft betekenis. Als je er ik ga (of hij gaat / het gaat) voor zet, krijg je een zinnetje dat je begrijpt:
- ik ga fietsen
- het gaat regenen
- hij gaat poetsen
- ik ga schaken
maar niet:
- ik ga willen
- het gaat moeten
- hij gaat zijn
- ik ga worden
Deze regel is niet 100%
waterdicht. Gaan is een zelfstandig werkwoord, want
het betekent duidelijk iets (zich ergens heen begeven). Toch kun je niet zeggen:
- ik ga gaan
Zijn
en blijven betekenen soms: zich bevinden. Dan zijn
het dus zelfstandige werkwoorden. Toch kun je niet zeggen:
- ik ga zijn
- ik ga blijven
Kun je zijn of blijven dus vervangen door zich bevinden, dan heb je te maken met
een werkwoordelijk gezegde:
- zij blijft vanmiddag hier (want: zij bevindt zich vanmiddag hier)
Kun je zijn of blijven niet vervangen door zich bevinden, dan is er dus ook
geen werkwoordelijk
gezegde:
- zij is de hele week ziek (want niet: zij bevindt
zich de hele week ziek)
regel: een werkwoordelijk gezegde moet een zelfstandig werkwoord bevatten.
Staat er geen zelfstandig werkwoord in een zin, dan is er dus geen werkwoordelijk gezegde. Het kan dan alleen nog maar een naamwoordelijk gezegde zijn. Maar pas op:
- Zoeken naar een speld is soms een lastig karwei.
Zoeken is een zelfstandig werkwoord. MAAR: in deze zin is het geen werkwoord, maar een zelfstandig naamwoord. Je kunt er immers een lidwoord voor zetten: het zoeken naar een speld... Deze zin bevat dus geen werkwoordelijk gezegde, want zijn (is = een vorm van zijn) is hier geen zelfstandig werkwoord.
Als je eenmaal hebt vastgesteld
dat er geen werkwoordelijk gezegde is,
moet je op zoek gaan naar de
drie kenmerken van het
naamwoordelijk gezegde:
1. er staat een (bijvoeglijk of
zelfstandig) naamwoord in
2. er staat een koppelwerkwoord in (zijn, worden,
blijven)
3. het (bijvoeglijk of zelfstandig) naamwoord zegt
iets van het onderwerp.
We passen dit eens even toe op de vorige voorbeeldzin:
- Zoeken naar een speld / is / soms / een lastig karwei.
We hadden al gezien dat het
geen werkwoordelijk
gezegde kan zijn, omdat er geen zelfstandig werkwoord
in deze zin voorkomt.
Dus we gaan op zoek naar de drie kenmerken van het
naamwoordelijk gezegde:
1. er staat een (bijvoeglijk of
zelfstandig) naamwoord in
Dat klopt: karwei is een zelfstandig naamwoord.
2. er staat een
koppelwerkwoord in (zijn, worden, blijven)
Dat klopt: is is een vorm van het koppelwerkwoord
zijn.
3. het (bijvoeglijk of
zelfstandig) naamwoord zegt iets van het
onderwerp.
Dat klopt: karwei zegt iets van het onderwerp
Zoeken naar een speld.
Dus het naamwoordelijk gezegde is: is een lastig karwei.
Het naamwoordelijk en het
werkwoordelijk gezegde bestaan allebei uit
alle werkwoorden in de zin.
Maar:
- bij een werkwoordelijk gezegde moet er een zelfstandig
werkwoord voorkomen
- bij een naamwoordelijk gezegde moet er een
koppelwerkwoord voorkomen
en
een (zelfstandig of bijvoeglijk) naamwoord dat iets
zegt van het onderwerp.
Voorbeelden:
- Hij / is / zijn hele leven /
trouw / gebleven / aan die gewoonte.
ng: is trouw gebleven (er is geen zelfstandig
werkwoord)
- Zij / wordt / later / vast /
een beroemd actrice.
ng: wordt een beroemd actrice (er is geen
zelfstandig werkwoord)
- Hij geeft zich uit voor iemand
anders.
wg: geeft zich uit (er is een zelfstandig werkwoord:
zich uitgeven)
- Zij / hebben / nooit / betrapt
kunnen worden.
wg: hebben betrapt kunnen worden (er is een
zelfstandig werkwoord: betrappen)
- Zij / hebben / altijd / rijk /
willen worden.
ng: hebben rijk willen worden (er is geen
zelfstandig werkwoord)
- Zij / lijkt / erg / op haar
moeder.
wg: lijkt (er is een zelfstandig werkwoord:
lijken, ook al kun je er geen
ik ga voor zetten)