onderwerpszin

Een onderwerpszin is een bijzin, die in de hoofdzin (of in een andere bijzin)
de functie van onderwerp vervult.

Hoofdzinnen zijn steeds blauw afgedrukt.

Als een bijzin een zinsdeel is in een hoofdzin, heet dat een 1e graads bijzin.

Als een bijzin een zinsdeel is in een
1e graads bijzin, heet dat een 2e graads bijzin.
Deze 2e graads bijzinnen zijn cursief gedrukt.

Als een bijzin een zinsdeel is in een 2e graads bijzin, heet dat een 3e graads bijzin.
Deze 3e graads bijzinnen zijn cursief gedrukt en hebben een gele achtergrond.

Voorbeelden van 1e graads onderwerpszinnen:

Wie zoiets tegen Jan zegt, maakt hem steeds bozer.

Wat je dan verder tegen hem zegt, maakt eigenlijk niet zoveel uit.

Het interesseert hem niet meer, wat er om hem heen gebeurt.
(Het is voorlopig onderwerp!)

 

 

Voorbeelden van 2e graads onderwerpszinnen:

Ze zeggen, dat het onmogelijk is, dat een muis kan duiken.
(Het is voorlopig onderwerp!)

Je moet weten, dat wie zoiets zegt, je in de maling kan nemen.

Mickey is het bewijs, dat wat ze zeggen, niet waar hoeft te zijn.

 

Voorbeelden van 3e graads onderwerpszinnen:

Men beweert, dat het waar is, dat wie zijn tanden vaak poetst, een smurf wordt.
(het is voorlopig onderwerp!)

Of wie een smurf is, te vaak gepoetst heeft, ook waar is, weet niemand.

Snap je, dat het moeilijk wordt, als wie dit vertelt, liegt?

Je ziet, dat zinnen met een 3e graads bijzin geen grammaticale schoonheidsprijs verdienen,
maar hier gaat het er natuurlijk om je duidelijk te maken hoe je zo'n zin moet ontleden.