verwijswoorden

Als we willen verwijzen in zinnen, gebruiken we betrekkelijke voornaamwoorden.
We noemen ze ook wel verwijswoorden. Een aantal van die voornaamwoorden vinden mensen moeilijk in het gebruik. Het gaat om de woorden: die, dat, wat en wie.

die hoort bij de-woorden:     De jongen die zo luid boert, is een Cola-fan.

dat hoort bij het-woorden:   Het meisje dat zo schreeuwt, is niet mijn verkering.

 

Je ziet dat een betrekkelijk voornaamwoord betrekking heeft op een voorafgaand woord en dat het dan uitmaakt of dat een de-woord of een het-woord is.

Maar het kan ook betrekking hebben op een hele zin.
Zo'n woord of zo'n zin heet:
het antecedent.

Met dat kun je alleen naar een woord als antecedent verwijzen:
Het
huis dat daar staat
Het meisje dat daar loopt
Het verplegen van patiënten dat heel intensief is

Met wat verwijs je:

1. na een hele zin als antecedent:
We hebben gewonnen, wat we niet hadden verwacht.
 

2. na dat(gene), (n)iets en de telwoorden weinig, veel, alles, al, iets, niets en datgene als antecedent:
Dit is nu precies dat, wat je niet moet doen: aan-uit-aan-uit.
Ik weet niet of het datgene is wat je zocht.
Dit is iets wat me bij zal blijven.
Het is maar weinig wat ik je kan bieden.
Het was nog best veel wat ze allemaal wist.
Dat is alles wat ik van je vraag.
 

3. na een overtreffende trap als antecedent:
Die rennende paarden is het mooiste wat ik ooit heb gezien.
 

4. een bijzonder geval is het woord wat waarin het antecedent zit opgesloten. Eigenlijk staat er: datgene wat, maar het antecedent datgene laten we weg.

Ik weet niet meer, wat hij heeft gezegd.
Met wat wordt hier eigenlijk datgene wat bedoeld.
Het verdwenen antecedent datgene zit ingesloten in wat.

Voornaamwoorden volgen bij het-woorden gewoonlijk toch het seksueel geslacht. Voorbeelden:

Huilend kwam het ventje thuis; hij was zijn locomotief kwijt.
en dus niet: het was zijn locomotief kwijt.

Ik heb het meisje gezegd, dat ze beter haar best moet doen.
en dus niet: dat het beter haar best moet doen.

 

 

mannelijk, vrouwelijk of onzijdig?

Als je naar een antecedent verwijst met een voornaamwoord, moet je weten welk geslacht het antecedent heeft:
mannelijk, vrouwelijk of onzijdig.

Het-woorden (onzijdige woorden) leveren het minste problemen op:
verwijs ernaar met het en zijn.

  Het potlood is van Bart, want het is afgekloven en zijn punt is eraf.
  Patat eten is ongezond; het is een kenmerk van de Hollandse eetcultuur.

Let op! Onzijdig zijn ook:  de namen van werelddelen, landen, steden

          de namen van clubs

Het Europa van de zeventiende eeuw

Het huidige Nieuwegein bestaat nog niet zo lang

        PSV, dat twee jaar de beker heeft gewonnen, heeft zijn sterspeler
        een nieuw contract aangeboden. Het heeft voor de financiering
        daarvan twee andere spelers verkocht.


Bij de-woorden moet je rekening houden met het geslacht, als je ernaar verwijst. Ze kunnen mannelijk of vrouwelijk zijn.

De meeste de-woorden zijn mannelijk, dus de meeste antecedenten zijn dat ook. Je gebruikt als verwijs­woorden: hij, hem, zijn.

De auto is onbruikbaar. Hij is niet goed gerepareerd.
De
vos is slim: met zijn poten opent hij vrieskisten en haalt er kippen uit.

Bij vrouwelijke de-woorden is het de kunst te weten dat ze vrouwelijk zijn, als je ernaar verwijst. Welke woorden zijn vrouwelijk?

1. woorden die duidelijk een vrouwelijk persoon of dier aanduiden.

    vrouw, dame, keizerin, helpster, koe, berin, poes, leeuwin, merrie, ooi

2. zelfstandige naamwoorden die eindigen op een bepaalde uitgang:

- de, -te

- heid 

- iek, -ica

- ij

- ing

- nis

- schap

- suur

- teit

- theek

- tie

- tuur 

liefde, breedte, gemeente, salade, piramide

kwaadheid, speelsheid

politiek, logica

tovenarij

regering

bekentenis

wetenschap

censuur

universiteit

bibliotheek, discotheek

petitie, vegetatie

natuur (maar het avontuur!)

3. woorden die een abstract begrip aanduiden

             angst, vrees, twijfel, jeugd, kracht, liefde, drift, enzovoort

Als je het geslacht van een woord waarnaar je verwijst, niet kent,
moet je het opzoeken in een woordenboek.

            De huidige politiek gaat ten onder aan haar eigen compromissen.
            Ik kom nooit in die bibliotheek, omdat zij geen cd's uitleent.

 

van wie of waarvan? met wie of waarmee?

In combinatie met een voorzetsel verwijst wie
naar een persoon of personen.

            Dat is de vrouw met wie zij praat. (waarmee = fout)
            De vrouw van wie ik houd.
(waarvan = fout)

Naar zaken en dieren verwijs je met waarvan, waarover, waarmee, enzovoort.

            Het hondje waarvan ik houd.
            De bus waarmee we op vakantie gaan.