Als Adriaan op jonge leeftijd zijn grootvader wil verblijden met het voordragen van een gedicht, kan hij op het nippertje een optater ontwijken. Opa blieft geen kleinzoon die gedichten voordraagt, en hij gromt tegen Adriaans moeder nog iets over dat rare zoontje van haar.
Het is een veelzeggend beeld over het nest waar Van Dis uit voortkomt en dat hij beschrijft in deze prachtige roman/memoir/afrekening.
Dat nest is een stugge familie met landerijen in het zuiden des landes, waar een cultuur heerste van weinig praten en nog minder begrijpen. Weggeslikt zeer wordt oud zeer, wat gist onder het zwijgende oppervlak vertaalt zich in norse verbittering.
Rusthuis
De relatie met zijn moeder was slecht. Het eerste deel van de roman speelt zich af in het heden, als er inmiddels twee zussen van Adriaan zijn overleden en zijn moeder in een rusthuis zit. Ze is bokkig, afstandelijk en komt vaak harteloos over, zelfs over haar overleden dochters wil ze niet praten.
Gedane zaken nemen geen keer, van die dingen. Het zijn korte impressies, doorsneden met ervaringen uit zijn jeugd, en ze zijn soms zo wrang dat ze grappig worden. Slechts heel zelden is er een teder moment dat in een nanoseconde voorbij lijkt.
De moeder is een vrouw vol geheimen, die ze dreigt mee te nemen in haar graf, letterlijk verbeeld in een afgesloten kist waarvan ze de sleutel als een Cerberus om haar hals bewaakt. Terwijl de auteur juist openheid wil, want haar dood naakt.
Ze weet hoe ze hem moet bespelen met minieme brokjes informatie, zodat hij terugkomt voor meer (en dan amandelkrullen van de allerbeste bakker moet meenemen, met minder neemt ze geen genoegen). Van Dis steekt niet onder stoelen of banken dat zijn moeder boosaardige trekjes heeft, en een manipulatieve kant in het bijzonder.
Zwiepende liniaal
Was die opa met zijn zwiepende liniaal al een duidelijke aanwijzing, na die moeizame bezoekjes gaat er toch een deksel open en komt het relaas van de moeder die haar man naar Indonesië volgde ("zij was over de kleurlijn getrouwd"). Tropenjaren van eenzaamheid, afzien, minzame blikken van twee kanten deze keer wegens het gemengde huwelijk.
Culminerend in een slopende detentie in een Jappenkamp, waar de trotse struise bezwijkt en door haar dochters wordt getroost ("een gebroken moeder, die ze voerden, verzorgden - lang niet zo dapper als ze zich zo graag voordeed"). Haar man wordt gemarteld en onthoofd.
Het werpt een ander licht op de vrouw die de auteur nu tot wanhoop drijft, en die zich eenmaal terug in Nederland jarenlang verliet in allerlei mystieke zweeftherapieën met parafernalia met magische krachten. Ook over dit onderwerp is Van Dis zo vaak zo geestig, met de humor die lucht geeft, voor auteur en lezer tegelijk.
Tumultueze oorlogen
Het verhaal van de auteur en zijn moeder is tevens het verhaal van twee generaties in de twintigste eeuw, met een abrupte omslag van tumultueuze oorlogen naar een omgeving van een dichtende kleinzoon, lang onbekend met doorstaan leed.
Van Dis schrijft in prachtzinnen die trefzeker verhelderen, ontroeren, bewondering wekken, minstens twee of drie per passage verdienen een lijstje.
"Dat is de ouderdom," zei ze sarcastisch, "je karakter slijt niet als je ouder wordt, het kookt in, de kern komt boven. We worden allemaal een bouillonblokje van onze eigen soep." Valt de appel hier niet ver van de boom of is het Van Dis' stilistische meesterschap die het haar zo laat zeggen? Hoe het ook zij, Ik kom terug is een absoluut juweel.